Jazz als uitlaatklep in crisistijd (3)

De verhuizing van de jazz van New Orleans naar Chicago rond 1917 is van grote invloed geweest op de verdere ontwikkeling van deze muziekstroming. Jazz mengde zich met de al in de stad aanwezige blues, maar de muziek ontwikkelde zich ook verder als zelfstandige stroming. Was de jazz van oorsprong de muziek van zwarte muzikanten, in Chicago werd het ook omarmd door hun blanke collega’s. In deze aflevering wordt ingegaan op een aantal muzikanten die in die periode een grote invloed hebben gehad op die verdere ontwikkeling van de muziek.

Kornetblazer Joe ‘King’ Oliver (1885-1938) is geboren in de omgeving van New Orleans en in de stad zelf opgegroeid. Hij heeft in de stad mede aan het begin van de jazz gestaan, maar zijn glorietijd begon toen de muziek in Chicago terecht was gekomen. Daar maakte hij in 1923 met zijn Creole Jazz Band opnamen die legendarisch zijn geworden en die volgens vele jazzhistorici een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de jazz hebben geleverd. De tweede kornettist in zijn band was een nog piepjonge Louis Amstrong wiens roots eveneens in New Orleans liggen.   

Volgens de overleveringen schijnt Oliver zich als blazer vrij langzaam ontwikkeld te hebben, maar na jaren van intensieve studie bereikte zijn spel zo’n kracht en uitstraling, dat collega’s hem de erenaam ‘King’ gaven. Het succes in Chicago leidde ertoe dat Oliver met zijn band in 1923 voor vier platenlabels opnamen maakte. Helaas viel de band door intern gedoe uit elkaar. Oliver ging verder met de Dixie Syncopaters, maar daarmee heeft hij de eerdere successen niet kunnen evenaren. Hij bleef de vertolker van de klassieke New Orleans Jazz en miste de verdere ontwikkelingen van de muziek. Hij werd op den duur niet meer gevraagd, raakte in de vergetelheid en overleed uiteindelijk in Savannah (Georgia) als portier van een biljartzaal. 

Een man die met de door hem ontwikkelde blazersstijl wordt gezien als de belangrijkste schakel tussen de New Orleansjazz en de verdere ontwikkeling daarvan is de in Davenport (Iowa) uit een Duitse emigrantenfamilie geboren kornettist Leon Bix (Bismarck) Beiderbecke (foto). Het kenmerk van zijn stijl: lange frasen met gebonden noten en een getemperd geluid. Hij heeft zich laten beïnvloeden door trompettist Nick LaRocca en de eerdergenoemde King Oliver. Beiderbecke volgde een militaire opleiding toen hij The New Orleans Rhythm Kings hoorde spelen. Toen wist hij dat zijn toekomst niet in het leger, maar in de jazzmuziek lag.

Hij begon met optredens met The Wolverines, maakte in 1924 zijn eerste plaatopname en speelde in de band van bassaxofonist Adriani Rollini en het orkest van Jean Goldkette. Daarna, van 1928 tot 1930, belandde hij in het orkest van de tot ‘King of Jazz’ bestempelde Paul Whiteman. Hij werd daar de belangrijkste solist en zijn wijze van componeren en improviseren gaven een inzicht in zijn kennis van Europese, impressionistische muziek van componisten als Claude Debussy en Maurice Ravel. Oud is Beiderbecke, die alcoholist was, niet geworden. Hij overleed al op 28-jarige leeftijd. Toch wordt hij nog altijd gezien als de grondlegger van de Chicago-jazz. 

Een andere belangrijke solist uit die begintijd was de saxofonist, klarinettist en componist Sydney Bechet. Hij werd in 1897 geboren in New Orleans en kwam daar in 1912 bij de Eagle Band als klarinettist. Hij verhuisde met de jazz mee naar Chicago en kwam rond 1920 al met onder andere het orkest van Claude Hopkins naar Europa. Hij trad op in Parijs, Rome, Berlijn, Londen en zelfs Rusland. Hij keerde daarna terug naar New York. Niet vrijwillig, maar uitgewezen door de Fransen na betrokkenheid bij een schietpartij die hem elf maanden cel opleverde. De heetgebakerde Bechet had een pianist beschoten die hem had gewezen op een verkeerd gespeeld akkoord. Bechet, die vond dat hij nooit fouten maakte, daagde de man daarop uit voor een duel. Hij bleek echter beter saxofoon te kunnen spelen dan te schieten. De pianist werd gemist, maar drie omstanders raakten gewond. Dat was rond 1926. 

In New York belandde Bechet in de bands Noble Sissle en The New Orleans Feetwarmers, Maar het ging Amerika in die periode economisch gezien niet voor de wind, waardoor er voor jazzmusici niet veel werk meer was, dus runde hij in Harlem met trompettist Tommy Ladnier, zijn maatje in de Feetwarmers, enige tijd een stomerij. Zijn in Europa gekochte sopraansax was inmiddels zijn favoriete instrument geworden en via de New Orleans Revival, de opleving van de oude jazz, kwam hij toch weer aan het werk. Met de klarinettist Mezz Mezzrow stichtte hij het platenlabel King Jazz en in1933 richtte hij zijn eigen band op. Zijn bekendste compositie is Petit Fleur en zijn grootste hit had hij in 1939 met zijn uitvoering van Summertime. Via de Franse publicist en organisator Hugues Panassié kwam hij weer in Frankrijk terecht. Zijn optreden in 1949 tijdens een jazzfestival in Parijs (waar ook Charlie Parker en Miles Davis op het programma stonden) werd een groot succes. Dat festival wordt gezien als de definitieve scheiding onder de jazzfans tussen de ‘puristen’ (de Bechetfans) en de ‘modernisten’ (de Parker- en Davisfans).  In 1955 vestigde Bechet zich definitief in zijn tweede vaderland Frankrijk (New Orleans is immers van oorsprong een door Fransen gestichte nederzetting) alwaar hij op zijn 62ste in Parijs overleed. Bechet was één van de eerste jazzgrootheden die door Paul Acket, de oprichter van het North Sea Jazz Festival, in 1952 naar Nederland werd gehaald. Bechet heeft toen nog voor Philips opnamen gemaakt met de The Dutch Swing College Band.